Rechterlijke macht - Evaluatie van de korpschefs
In het arrest nr. 122/2008 van 1 september 2008 besliste het Grondwettelijk Hof tot een gedeeltelijke vernietiging van de wet van 18 december 2006 die in het Gerechtelijk Wetboek een regeling heeft ingevoerd waarbij de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven en de voorzitters van de rechtbanken aan een evaluatie werden onderworpen. Aangezien de onmogelijkheid een mandaat van korpschef van de zittende magistratuur te evalueren, voortvloeit uit art. 151, § 6, van de Grondwet, voert de wetgever die zo een evaluatie doorvoert, volgens het Hof een identieke behandeling in tussen twee categorieën van magistraten voor wie de grondwetgever een verschil in behandeling heeft voorzien en is die regeling derhalve ongrondwettig. Het Hof heeft ook bezwaren tegen de samenstelling van het evaluatiecollege. Door stemrecht te verlenen aan een magistraat van het Rekenhof en aan een specialist in het beheer van human resources die wordt aangewezen door de minister van Justitie op voorstel van de minister van Ambtenarenzaken, laat de wet toe dat overheden die niet behoren tot de rechterlijke macht zich in de rechterIijke macht mengen, wat strijdig is met de uitdrukkelijke wiI van de grondwetgever bij de aanneming van art. 151 van de Grondwet. De bezwaren die de verzoekers hadden aangevoerd tegen de evaluatieregeling voor de korpchefs van het openbaar ministerie werden door het Hof verworpen.