Strafrechtspleging - Bijzondere opsporingsmethoden - Kamer van inbeschuldigingstelling - Aanwezigheid van het openbaar ministerie
De wet van 16 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 189ter, 235ter, 335bis en 416 van het Wetboek van Strafvordering beoogt de gevolgen te verhelpen van een divergentie in de rechtspraak met betrekking tot de aanwezigheid van het openbaar ministerie tijdens de hoorzittingen van de kamer van inbeschuldigingstelling bij de controle over de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie met toepassing van art. 235ter Sv., en bepaalt dat de burgerlijke partijen en de inverdenkinggestelden afzonderlijk worden gehoord, maar steeds in aanwezigheid van de procureur-generaal. Bij arrest nr. 98/2009 van 10 juni 2009 heeft het Grondwettelijk Hof de vordering tot schorsing van art. 2 en 3 van de vermelde wet, verworpen bij gebrek aan ernstige middelen. Het Hof verwierp het bezwaar dat de wet door haar onmiddellijke inwerkingtreding afbreuk zou doen aan de kracht van gewijsde en het gezag van gewijsde van rechterlijke beslissingen.