Echtscheiding - Overgangsrecht - Tegenvordering

In het arrest nr. 100/2009 van 18 juni 2009 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over art. 42, §2, eerste lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, volgens welk de vroegere regeling van toepassing blijft op de procedures van echtscheiding of scheiding van tafel en bed die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet en waarvoor geen eindvonnis is uitgesproken. Volgens het Hof schendt die bepaling art. 10 en 11 van de Grondwet indien ze zo wordt geïnterpreteerd dat de nieuwe regeling wordt toegepast op een tegenvordering die werd ingesteld na de inwerkingtreding van de nieuwe wet, maar waarbij de echtscheidingsprocedure werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van die wet. Art. 42, § 2, van de wet van 27 april 2007 kan volgens het Hof echter ook in die zin worden geïnterpreteerd dat, wanneer een echtscheidingsprocedure werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van die wet, de daarin vermelde vroegere bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing blijven op heel die procedure, met inbegrip van de tegenvordering die werd ingesteld na de inwerkingtreding van de wet. In die interpretatie zou het in de prejudiciële vraag aangeklaagde verschil in behandeling niet bestaan, omdat in het vonnis dat ten aanzien van de beide echtgenoten zou worden uitgesproken, zowel wat betreft hun echtscheiding als wat betreft hun recht op een uitkering tot levensonderhoud, toepassing zou worden gemaakt van de vroegere artikelen van het Burgerlijk Wetboek.

p 46 | 100/2009 | | Grondwettelijk Hof