Inkomstenbelastingen - Vennootschapsbelasting - Bezwaar - Hoofdelijk aansprakelijke

In het arrest nr. 112/2009 van 9 juli 2009 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat art. 366 W.I.B. 1992, in de versie vóór de vervanging ervan bij art. 24 van de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen, art. 10 en 11 van de Grondwet schendt indien het zo wordt begrepen dat het de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen een aanslag in de belastingen slechts toekent aan de belastingplichtige op wiens naam de aanslag is gevestigd, met uitsluiting van personen die als dader, mededader of medeplichtige van het misdrijf van fiscale fraude, krachtens de wet hoofdelijk zijn gehouden om de ontdoken vennootschapsbelasting te betalen. Diezelfde bepaling schendt art. 10 en 11 van de Grondwet evenwel niet indien ze zo wordt begrepen dat ze de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen een aanslag in de belastingen toekent aan zowel personen die als dader, mededader of medeplichtige van het misdrijf van fiscale fraude, krachtens de wet hoofdelijk zijn gehouden om de ontdoken vennootschapsbelasting te betalen, als aan de belastingplichtige op wiens naam de aanslag is gevestigd.

p 86 | 112/2009 | | Grondwettelijk Hof