Politieke partijen - Intrekking van financiering - Recht op een eerlijk proces

Op grond van art. 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, zoals gewijzigd bij art. 9 van de wet van 17 februari 2005, kan de dotatie van een politieke partij die vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die worden gewaarborgd door het E.H.R.M., worden ingetrokken door de algemene vergadering van de afdeling administratie van de Raad van State. In raam van een geding waarin de toepassing van die bepaling werd gevraagd ten aanzien van een VZW die namens een politieke partij de partijdotatie ontvangt, heeft de Raad van State een aantal prejuciƫle vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof omtrent de verenigbaarheid van vermeld art. 15ter met het recht op een eerlijk proces. De grondwettigheid van deze bepaling werd onder meer in vraag gesteld (1) in zoverre de intrekking van de dotatie gebeurt door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, terwijl de Raad ook optreedt als adviesorgaan bij de totstandkoming van de wet; (2) doordat het verzoek om intrekking wordt behandeld door staatsraden die niet allen behoren tot de Nederlandse taalrol; (3) in zoverre door de intrekking de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging zouden worden geschonden. In antwoord op de gestelde vragen heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 195/2009 van 3 december 2009 beslist dat art. 15ter van de wet van 4 juli 1989 niet ongrondwettig is, zodat deze wet onverkort door de Raad van State kan worden toegepast.

p 813 | 195/2009 | | Grondwettelijk Hof