Onderzoek in strafzaken - Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie en infiltratie - Controle door de kamer van inbeschuldigingstelling - Aanwezigheid van het openbaar ministerie - Recht op een eerlijk proces

Bij arrest nr. 196/2009 van 3 december 2009 heeft het Grondwettelijk Hof het beroep tot vernietiging verworpen dat was ingesteld tegen art. 2 en 3 van de wet van 16 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 189ter, 235ter, 335bis en 416 van het Wetboek van strafvordering. Die bepalingen houden verband met de controle op het vertrouwelijk dossier dat moet worden aangelegd wanneer van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie gebruik wordt gemaakt. Het bestreden art. 2 heeft art. 189ter Sv. aangevuld met een vierde lid, luidende: «Buiten het in het eerste lid bedoelde geval, kan de feitenrechter of het Hof van Cassatie bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aam te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle.». Het bestreden art. 3 bepaalt dat de hoorzittingen voor de kamer van inbeschuldigingstelling naar aanleiding van de controle van het vertrouwelijk dossier overeenkomstig art 235ter Sv. zo moeten worden georganiseerd dat de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij afzonderlijk kunnen worden gehoord, maar steeds in aanwezigheid van het openbaar ministerie. De verzoekende partijen betoogden voor het Hof dat door de bestreden bepalingen de kracht van gewijsde en het gezag van gewijsde van rechterlijke beslissingen worden miskend en dat afbreuk is gedaan aan het recht op een eerlijk proces gewaarborgd bij art. 6 E.V.R.M. Hun grieven werden door het Hof niet gegrond bevonden.

p 813 | 196/2009 | | Grondwettelijk Hof