Vreemdelingen - Erkende staatloze - Verblijfsrecht
In het arrest nr. 198/2009 van 17 december 2009 heeft het Grondwettelijk Hof vastgesteld dat het verschil in behandeling tussen de vreemdeling wiens hoedanigheid van vluchteling is erkend en die hierdoor wordt toegelaten tot het verblijf of tot de vestiging in het Rijk, en de staatloze die uit zijn erkenning in die hoedanigheid niet het recht kan afleiden om tot het verblijf of de vestiging in het Rijk te worden toegelaten, niet redelijk verantwoord is. Die discriminatie vloeit evenwel niet voort uit art. 49 van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980, dat alleen betrekking heeft op de in Belgiƫ erkende vluchtelingen, maar uit de ontstentenis van een wettelijke bepaling die aan de in Belgiƫ erkende staatlozen een verblijfsrecht toekent dat vergelijkbaar is met datgene dat die vluchtelingen genieten. Het komt aan de verwijzende rechter, en niet aan het Hof toe om, met toepassing van art. 159 van de Grondwet, in voorkomend geval de grondwettigheid van art. 98 van het K.B. van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, na te gaan.