Kosteloze juridische tweedelijnsbijstand - Weigering - Beroep - Advocatenkosten - Verhaalbaarheid op de instelling van sociale zekerheid - Sociaal verzekerde

In het arrest nr. 200/2009 van 17 december 2009 heeft het Grondwettelijk Hof geantwoord op een prejudiciële vraag betreffende art. 1017, tweede lid, Ger.W., dat bepaalt dat behalve wanneer het geding roekeloos of tergend is, de overheid of de instelling, belast met het toepassen van de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2°, ter zake van vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk, steeds in de kosten wordt verwezen. Het verwijzende rechtscollege vroeg of die bepaling verenigbaar is met art. 10 en 11 van de Grondwet in zoverre een persoon die bij een arbeidsrechtbank een beroep instelt tegen een beslissing van het bureau voor juridische bijstand waarbij kosteloze juridische tweedelijnsbijstand wordt geweigerd, die bepaling niet kan inroepen, terwijl een persoon die bij een arbeidsrechtbank een beroep instelt tegen een beslissing van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn inzake maatschappelijk welzijn die bepaling wel kan inroepen. Volgens het Hof dient bij het beantwoorden van de prejudiciële vraag een onderscheid te worden gemaakt tussen de volgende interpretaties. Enerzijds, de interpretaties waarin hetzij het bureau voor juridische bijstand niet kan worden beschouwd als een overheid of een instelling in de zin van art. 1017, tweede lid, Ger.W., hetzij de verzoeker voor de arbeidsrechtbank niet kan worden beschouwd als een sociaal verzekerde in de zin van art. 2, 7°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het «handvest» van de sociaal verzekerde; in dat geval zijn art. 10 en 11 van de Grondwet niet geschonden. Anderzijds, de interpretatie waarin het bureau voor juridische bijstand wel kan worden beschouwd als een overheid of instelling in voormelde zin en de verzoeker voor de arbeidsrechtbank een sociaal verzekerde in voormelde zin is. In dat laatste geval is er een discriminatie wanneer art. 1017, tweede lid, Ger.W. zo wordt geïnterpreteerd dat de verzoeker zich niet op die bepaling kan beroepen. Er is evenwel geen discriminatie in de interpretatie dat de verzoeker zich wel op die bepaling kan beroepen.

p 1108 | 200/2009 | | Grondwettelijk Hof