Maatschappelijk welzijn - O.C.M.W. - Vreemdeling - Onwettig verblijf - Recht op maatschappelijke dienstverlening - Beperking tot dringende medische hulp - Voorbehoud
In de arresten nrs. 32/2006 en 35/2006 van 1 maart 2006 heeft het Arbitragehof, in antwoord op prejudiciële vragen, voor recht gezegd dat art. 57, § 2, van de organieke O.C.M.W.-wet van 8 juli 1976 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt, doordat voor een ouder of ouders van vreemde nationaliteit met onwettig verblijf in België het recht op maatschappelijke dienstverlening is beperkt tot dringende medische hulp, ook wanneer zij de ouder(s) is (zijn) van een kind van Belgische nationaliteit dat wettig op het grondgebied verblijft. Het Hof voegt er een voorbehoud aan toe: voor de vaststelling van de aan dat kind toe te kennen maatschappelijke dienstverlening dient rekening te worden gehouden met de specifieke gezinssituatie van het kind; het staat aan het O.C.M.W. om binnen de perken van zijn wettelijke opdracht en, in geval van conflict aan de rechter, om het meest geëigende middel te kiezen teneinde het hoofd te bieden aan de reële en huidige behoeften van de minderjarige, teneinde hem de vrijwaring van zijn gezondheid en zijn ontwikkeling te verzekeren.