Inkomstenbelastingen - Wijziging van de aangifte - Opmerkingen van de belastingplichtige - Termijn - Aanvang
Volgens art. 346 WIB 1992 stelt de administratie indien ze meent de inkomsten en andere gegevens te moeten wijzigen die de belastingpIichtige heeft vermeld in een aangifte die voldoet aan de vorm- en termijnvereisten van art. 307 tot 311 WIB 1992 of van ter uitvoering van art. 312 genomen bepalingen, dan wel schriftelijk heeft erkend, hem bij een ter post aangetekende brief in kennis van de inkomsten en andere gegevens die zij voornemens is in de plaats te stellen van die welke zijn aangegeven of schriftelijk erkend, en vermeldt zij de redenen die naar haar oordeel de wijziging rechtvaardigen. Binnen de termijn van een maand na de verzending van dat bericht, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, kan de belastingplichtige schriftelijk zijn opmerkingen inbrengen. De aanslag mag niet worden gevestigd voor die, eventueel verlengde, termijn verstreken is, behoudens indien de belastingplichtige met de wijziging van zijn aangifte schriftelijk instemt of indien de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren wegens een andere oorzaak dan het verstrijken van de aanslagtermijn. Bij arrest nr. 66/2010 van 2 juni 2010 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat die bepaling art. 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat ze bepaalt dat de termijn van één maand waarover de belastingplichtige beschikt om te antwoorden op een bericht van wijziging, loopt vanaf het ogenblik van de verzending van dat bericht. In zijn motivering wijst het Hof erop dat de rechten van de Schatkist evenzeer zouden zijn gevrijwaard, die van de belastingplichtige beter zouden zijn gewaarborgd en de rechtszekerheid ten volle zou zijn verzekerd indien de termijn van één maand zou ingaan op de derde dag volgend op die waarop het bericht van wijziging aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.