Grondwet - Gelijkheid en niet-discriminatie - Faillissement - Verschoonbaarheid - Kosteloze borg - Gewaarborgde schuld door derde - Verhaalsrecht op andere borgen
Bij arrest 75/2010 van 23 juni 2010 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat art. 1251 B.W., gelezen in samenhang met art. 80, zesde lid, van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, art. 10 en 11 van de Grondwet schendt in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld zonder voorwerp wordt wanneer de gewaarborgde schuld wordt voldaan door een derde die in de plaats wordt gesteld van de oorspronkelijke schuldeiser. Die bepaling schendt art. 10 en 11 van de Grondwet evenwel niet indien ze zo wordt geïnterpreteerd dat een dergelijk verzoek tot bevrijding niet zonder voorwerp wordt.
In hetzelfde arrest heeft het Hof beslist dat art. 2033 B.W., gelezen in samenhang met art 80, zesde lid, van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, art. 10 en 11 van de Grondwet schendt in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld zonder voorwerp wordt wanneer een borg die de gewaarborgde schuld heeft voldaan, verhaal uitoefent op de overige borgen. Die bepaling schendt de Grondwet echter niet in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld niet zonder voorwerp wordt wanneer een borg die de gewaarborgde schuld heeft voldaan, verhaal uitoefent op de overige borgen.