Vennootschap - Belasting - Jaarlijkse forfaitaire bijdrage - Vaststelling van het tarief op basis van de omvang van de vennootschap - Wettigheidsbeginsel

Op grond van art. 91 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, zoals gewijzigd bij art. 279 van de programmawet van 22 december 2003, zijn vennootschappen een jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd, waarbij de Koning de verschuldigde bijdragen vaststelt, zonder dat deze de 868 euro kunnen overschrijden. Hierbij kan Hij een onderscheid maken op basis van criteria die rekening houden met inzonderheid de omvang van de vennootschap. Bij arrest nr. 142/2010 van 16 december 2010 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat die bepaling het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken, gewaarborgd door art. 170 van de Grondwet, schendt, maar enkel in zoverre zij het woord «inzonderheid» bevat. Volgens het Hof heeft de wetgever enkel beoogd aan de Koning over te laten om, op basis van criteria die rekening houden met de omvang van de vennootschap, het tarief vast te stellen. Uit het woord «inzonderheid» in het in het geding zijnde art. 91, tweede lid, tweede zin, kan echter worden afgeleid dat de Koning nog andere criteria dan de omvang van de vennootschap in aanmerking zou kunnen nemen, wat niet in overeenstemming is met het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken.

p 894 | 142/2010 | | Grondwettelijk Hof