Verjaring - Termijn - Wet electriciteitsvoorziening

Volgens art. 26 van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening verjaren de openbare rechtsvordering en de burgerlijke rechtsvordering wegens overtreding van de bepalingen van deze wet of van de ter uitvoering daarvan genomen verordeningen, na één jaar vanaf de datum van het proces-verbaal dat de overtreding vaststelt. Bij arrest nr. 157/2010 van 22 december 2010 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat die bepaling art. 10 en 11 van de Grondwet schendt. Door de verjaringstermijn van de vordering tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit een fout die een strafrechtelijk misdrijf vormt, op één jaar vast te stellen en door hem te doen ingaan vanaf het opstellen van het proces-verbaal waarbij de overtreding wordt vastgesteld, maakt de wetgever het niet onmogelijk dat de burgerlijke rechtsvordering die uit de overtreding voortvloeit, verjaart na het verstrijken van een termijn die korter is dan die welke het slachtoffer van een fout - die met name voortvloeit uit de overtreding van een bepaling van de in het geding zijnde wet die geen misdrijf vormt - krachtens art. 2262bis, § 2, BW geniet. Daaruit volgt volgens het Hof dat de in het geding zijnde bepaling tot gevolg kan hebben dat de situatie van een persoon die wegens een fout schade heeft geleden, aanzienlijk ongunstiger is wanneer die fout een misdrijf vormt dan wanneer zij geen misdrijf vormt. Daaruit vloeit een ernstige beperking van de rechten van het slachtoffer voort, die niet in verhouding staat tot de belangen die de wetgever heeft willen beschermen door de verjaringstermijn van de strafvordering en van de burgerlijke rechtsvordering die uit de overtreding voortvloeit, op één jaar vast te stellen.

p 895 | 157/2010 | | Grondwettelijk Hof