Betekening - In EU-lidstaat - Aanvang termijn voor een rechtsmiddel

Bij het arrest nr. 48/2006 van 29 maart 2006 heeft het Arbitragehof, in antwoord op een prejudiciƫle vraag, voor recht gezegd dat art. 40, eerste lid, Ger. W., gelezen in samenhang met de artikelen 1051, 55 en 50, tweede lid, Ger. W., de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het wordt toegepast in geval van een betekening per post verricht met toepassing van art. 14 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van 29 mei 2000 in EU-lidstaten die de vorm van betekening enkel door middel van een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aanvaarden. Volgens art. 40, eerste lid, Ger. W. geschiedt de betekening door de gerechtsdeurwaarder bij een ter post aangetekende brief aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde in het buitenland en wordt de betekening geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs. Wanneer een gerechtsdeurwaarder, met toepassing van art. 14 van de voormelde verordening, betekent in een EU-lidstaat die de betekening per post enkel bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aanvaardt, kan in beginsel met zekerheid worden bepaald wanneer de te betekenen akte aan de woonplaats van de geadresseerde is aangeboden of wanneer de betrokkene ze daadwerkelijk in ontvangst heeft genomen. In dat geval kan de wetgever zich niet op de rechtszekerheid beroepen ter verantwoording van de maatregel in art. 40, eerste lid, Ger. W. Het Hof stelt nog vast dat de Europese Commissie een voorstel tot wijziging van de voormelde verordening heeft aangenomen dat het systeem van het aangetekend schrijven met ontvangstbewijs veralgemeent tot alle EU-lidstaten, zodat na de inwerkingtreding van die wijziging art. 40, eerste lid, Ger. W. bij betekening binnen de EU geen toepassing meer zou kunnen vinden.

p 1319 | 48/2006 | | Arbitragehof