Douane en accijnzen - Visitatierecht

Bij arrest nr. 10/2011 van 27 januari 2011 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat de artikelen 197 en 198, § 3, van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij KB van 18 juli 1977, en art. 4 van de wet van 22 april 2003 houdende toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan bepaalde ambtenaren van de administratie der douane en accijnzen, een schending inhouden van de Grondwet en van het EVRM, indien zij in die zin zouden worden geïnterpreteerd dat zij elk rechterlijk toezicht op de wettigheid van de door de politierechter verleende toestemming om bewoonde lokalen te betreden uitsluiten, dat zij de bescheiden en toelichtingen waarop de toestemming van de politierechter om bewoonde lokalen te betreden is gebaseerd volledig aan het beginsel van de tegenspraak onttrekken, dat de door de politierechter verleende toestemming niet dient te worden gemotiveerd en dat de observatie door de ambtenaren van douane en accijnzen niet onderworpen is aan de voorwaarden van het Wetboek van strafvordering. Het Hof oordeelt dat de in het geding zijnde bepalingen evenwel ook zo kunnen worden geïnterpreteerd dat ze wel voldoen aan de door de Grondwet en het EVRM ter zake gestelde vereisten. In die grondwettige interpretatie kunnen die bepalingen wel worden toegepast.

p 1277 | 10/2011 |