Ruimtelijke ordening - Vlaams Gewest - Grond- en pandendecreet - Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie
Bij de arresten 49/2011 en 50/2011 van 6 april 2011 heeft het Grondwettelijk Hof het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd of de artikelen 21, 45, 49, 56 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 22 en 24 van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 «betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG» in die zin dienen te worden geïnterpreteerd dat zij zich verzetten tegen de regeling die is ingevoerd bij boek 5 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, met als opschrift «Wonen in eigen streek», namelijk de regeling waarbij in bepaalde zogenaamde doelgemeenten de overdracht van gronden en daarop opgerichte constructies afhankelijk wordt gesteld van het aantonen, door de koper of door de huurder, van een voldoende band met die gemeenten. Bij het arrest nr. 50/2011 werden aan het Hof van Justitie nog elf andere prejudiciële vragen gesteld betreffende diverse aspecten van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid en van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid.