Collectieve schuldenregeling – Herroeping – Wettelijke of conventionele redenen van voorrang

In het arrest nr. 118/2018 van 4 oktober 2018 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de artt. 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en 1675/15, §§ 2/1 en 3 Ger.W., de artt. 10 en 11 Gw. schenden in de interpretatie dat de rechter het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers in acht moet nemen zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling. In de interpretatie dat de rechter in dat geval wel rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, houden de vermelde bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek geen schending in van de vermelde grondwetsartikelen.

p 560 | 118/2018 | | Grondwettelijk Hof