Voorrecht van rechtsmacht – Vrederechter en magistraat van eerste aanleg – Regeling van de rechtspleging – Uitlegging van arrest nr. 35/2018

In het arrest nr. 35/2018 van 22 maart 2018 heeft het Hof geoordeeld dat de artt. 479, 483 en 503bis Sv. de artt. 10 en 11 Gw. schenden «in zoverre zij, bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, niet voorzien in het optreden van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een op tegenspraak gevoerde procedure overgaat tot de regeling van de rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt», zoals dat het geval is bij het Hof van Cassatie voor de magistraten van de hoven van beroep.

In zijn arrest nr. 31/2019 van 28 februari 2019 beslist het Hof, naar aanleiding van een vordering tot uitlegging van de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Gent, dat het arrest nr. 35/2018, in afwachting van een optreden van de wetgever, zo moet worden uitgelegd dat de kamer van inbeschuldigingstelling zich bevoegd moet verklaren om, bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek ten laste van de in art. 479 Sv. vermelde magistraten – andere dan die bedoeld in art. 481 Sv. – en de daders van een samenhangend misdrijf, de rechtspleging te regelen en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de regelmatigheid van de rechtspleging te beoordelen overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels van de strafrechtspleging.

p 1359 | 31/2019 | | Grondwettelijk Hof