Vordering tot schadevergoeding – Verjaring – Stuiting – Beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State

In het arrest nr. 148/2018 van 8 november 2018 oordeelde het Grondwettelijk Hof reeds, in antwoord op een prejudiciële vraag, dat art. 2244, § 1, derde lid BW, ingevoegd bij de wet van 25 juli 2008 «tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State», de artt. 10 en 11 Gw. schendt in zoverre het enkel verjaringstuitende werking toekent aan de bij de Raad van State ingestelde beroepen die tot een vernietigingsarrest leiden en dus geen verjaringstuitende werking toekent aan de bij de Raad van State ingestelde beroepen die niet tot een vernietigingsarrest leiden.

Met het arrest nr. 40/2019 van 28 februari 2019 vernietigt het Grondwettelijk Hof, na een beroep tot vernietiging met toepassing van art. 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, het woord «vernietigde» in art. 2244, § 1, derde lid BW.

p 1360 | 40/2019 | | Grondwettelijk Hof