Wettelijke samenwoning – Dringende en voorlopige maatregelen – Geldigheidsduur

In het arrest nr. 177/2018 van 6 december 2018 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 1479, derde lid BW de artt. 10 en 11 Gw. schendt in zoverre het bepaalt dat de geldigheidsduur van de maatregelen die ingevolge de beëindiging van de wettelijke samenwoning gerechtvaardigd zijn en die worden bevolen door de familierechtbank, niet meer dan één jaar mag bedragen. Het criterium van de samenlevingsvorm waarvoor het koppel heeft gekozen dat de samenleving beëindigt (huwelijk – wettelijke samenwoning – feitelijke samenwoning), is niet relevant ten opzichte van het onderwerp van de in het geding zijnde bepaling.

p 1159 | 177/2018 | | Grondwettelijk Hof