Welzijn van de werknemer – Preventieadviseur – Beroepsgeheim – Overlegging van stukken – Debat op tegenspraak

In het arrest nr. 2/2019 van 23 januari 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de artt. 32quinquiesdecies en 32septiesdecies van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk de artt. 10 en 11 Gw. schenden, gelezen in samenhang met art. 6 EVRM, in de interpretatie dat ze het onmogelijk maken om, met toepassing van art. 877 Ger. W., in een procedure in rechte de overlegging te doen bevelen van stukken die de preventieadviseur onder zich heeft en die in beginsel onder het beroepsgeheim ressorteren. Het Hof stelt evenwel vast dat, in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Cassatie, een grondwetconforme interpretatie mogelijk is, volgens welke de rechter erover dient te waken dat een billijk evenwicht tot stand wordt gebracht tussen de verplichting voor de preventieadviseur om het beroepsgeheim na te leven en het beginsel van de tegenspraak waarop elke rechtzoekende die partij is in een geding aanspraak kan maken.

p 1159 | 2/2019 | | Grondwettelijk Hof