Rechtsmiddelen – Burgerlijke zaken – Hoger beroep – Hoofdberoep bij conclusie – Incidenteel beroep

In het arrest nr. 82/2019 van 23 mei 2019 oordeelt het Grondwettelijke Hof, met toepassing van de verkorte procedure, dat art. 1056 Ger.W. geen schending inhoudt van de artt. 10 en 11 Gw. De bepaling heeft betrekking op het hoger beroep dat bij conclusie is ingesteld. Zij wordt vergeleken met art. 1054 Ger.W., dat betrekking heeft op het incidenteel beroep ingesteld door de geïntimeerde. Wanneer de wetgever, gelet op motieven die eigen zijn aan de procedure van het incidenteel beroep, beslist om de verplichting op te leggen dat dat beroep wordt ingesteld vanaf de eerste conclusie van de gedaagde in hoger beroep, verplicht het beginsel van gelijkheid en niet discriminatie hem er niet toe in een soortgelijke bepaling voor het instellen van het hoofdberoep bij conclusie te voorzien.

p 120 | 82/2019 | | Grondwettelijk Hof