Huwelijksvermogensrecht – Borgstelling – Vordering tot nietigverklaring – Echtgenoten – Samenwonenden

In het arrest nr. 83/2019 van 28 mei 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 1477, § 2 BW geen schending inhoudt van de artt. 10 en 11 Gw. in zoverre die bepaling de toepassing van art. 224, § 1, 4 BW op de wettelijke samenwoning uitsluit. Daardoor ontstaat een verschil in behandeling tussen enerzijds de echtgenoot die de nietigverklaring zou kunnen vorderen van een borgstelling die, gesloten door de andere echtgenoot, de zakelijke rechten van die laatstgenoemde op het onroerend goed dat tot voornaamste gezinswoning dient in gevaar brengt en anderzijds de wettelijk samenwonende, die niet de nietigverklaring kan vorderen van een dergelijke borgstelling gesloten door de persoon met wie hij/zij een verklaring van wettelijke samenwoning heeft ondertekend teneinde een gezin te vormen.

p 120 | 83/2019 | | Grondwettelijk Hof