Vordering tot schadevergoeding – Verjaring – Stuiting – Vergelijking met vordering inzake tenuitvoerlegging vonnis

In het arrest nr. 107/2019 van 3 juli 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 2244, § 1 BW geen schending inhoudt van de artt. 10 en 11 Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 6 EVRM, in zoverre het, door de verjaringstuitende werking van een dagvaarding voor het gerecht te laten voortduren tot het einde van het geding, de bij het gerecht ingestelde vordering onverjaarbaar maakt zolang er geen definitieve beslissing is uitgesproken, terwijl de vordering tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing volgens art. 2262bis BW verjaart door verloop van tien jaar vanaf de uitspraak ervan.

p 160 | 107/2019 | | Grondwettelijk Hof