Taalgebruik in gerechtszaken – Verstek – Vraag tot verandering van taal in hoger beroep

In het arrest nr. 124/2019 van 26 september 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de artt. 4, § 1, derde lid, en 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken een schending inhouden van de artt. 10, 11 en 30 Gw., gelezen in samenhang met de artt. 6 en 14 EVRM en met art. 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, indien zij zo worden geïnterpreteerd dat zij een verweerder die verstek laat gaan, niet toelaten om in limine litis een verandering van taal te vragen wanneer die verweerder hoger beroep instelt tegen een in eerste aanleg gewezen vonnis. Het Hof stelt evenwel vast dat de bepalingen ook grondwetconform kunnen worden geïnterpreteerd, in zoverre zij van toepassing zijn op het hoger beroep tegen een in eerste aanleg bij verstek gewezen vonnis.

p 400 | 124/2019 | | Grondwettelijk Hof