Rechtsmiddelen – Strafzaken – Hoger beroep – Termijn – Hoger beroep van het openbaar ministerie – Afwezigheid van een bijkomende termijn voor de beklaagde om hoger beroep in te stellen

Bij arrest nr. 96/2019 van 6 juni 2019 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat art. 203, ยง1 Sv., gelezen in samenhang met art. 204 Sv., een schending inhoudt van de artt. 10 en 11 Gw., gelezen in samenhang met art. 6.1 EVRM, in zoverre het, wanneer de procureur des Konings tussen de twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep instelt tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, voor de beklaagde niet voorziet in eenzelfde bijkomende termijn van tien dagen als die waarover het openbaar ministerie beschikt om hoger beroep in te stellen nadat de beklaagde hoger beroep heeft ingesteld.

p 640 | 96/2019 | | Grondwettelijk Hof