Sociale zekerheid – Jaarlijkse forfaitaire bijdrage – Vrijstelling – Eénhoofdige bvba starter

In arrest nr. 184/2019 van 20 november 2019 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat artikel 94, 9°, van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 172, eerste lid, van de Grondwet, schendt in zoverre het een verschil in behandeling doet ontstaan tussen twee categorieën van éénhoofdige besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid starter die in beginsel de «jaarlijkse forfaitaire bijdrage» verschuldigd zijn, en waarvan de zaakvoerder of de vennoot, in de tien jaar voorafgaand aan de oprichting van de vennootschap, ten hoogste drie jaar onderworpen is geweest aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967: enerzijds, diegene die als «handelsonderneming» in de zin van de in het geding zijnde bepaling kunnen worden aangemerkt en, anderzijds, diegene die de uitoefening van het beroep van advocaat als statutair doel hebben. Gedurende de bijdragejaren 2012 tot 2014 konden de vennootschappen van de eerste categorie van de «jaarlijkse forfaitaire bijdrage» worden vrijgesteld, hetgeen niet het geval was voor de vennootschappen van de andere categorie.

p 880 | 184/2019 | | Grondwettelijk Hof