Collectieve schuldenregeling – Herroeping – Wettelijke of conventionele redenen van voorrang

Uit het arrest nr. 118/2018 van 4 oktober 2018 vloeit voort dat de interpretatie volgens welke de rechter die moet overgaan tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping, rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, de artt. 10 en 11 Gw. niet schendt. In het arrest nr. 4/2020 van 16 januari 2020 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat die interpretatie de «externe» schuldeisers niet belet om deel te nemen aan de verdeling van het saldo van de bemiddeling die «gelijktijdig» plaatsheeft met de herroeping. Bovendien is het Hof van oordeel dat, in de door de verwijzende rechter voorgelegde interpretatie, de artt. 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, 1675/14, § 3, 1390quater, § 2, en 1390septies, zesde lid Ger.W. de «externe» schuldeisers niet beletten om deel te nemen aan de verdeling van het saldo van de bemiddeling.

p 1319 | 4/2020 | | Grondwettelijk Hof