Juridische tweedelijnsbijstand – Bijdrage Begrotingsfonds – Toegang tot de rechter – Collectieve schuldenregeling

In het arrest nr. 38/2020 van 12 maart 2020 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand de artt. 10, 11 en 13 Gw., gelezen in samenhang met de artt. 6 en 13 EVRM, in zoverre het niet voorziet in een vrijstelling van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor een persoon die is toegelaten tot een collectieve schuldenregeling en in het kader van die regeling hoger beroep instelt tegen een beslissing van de arbeidsrechtbank die geen betrekking heeft op de toelating tot de collectieve schuldenregeling bedoeld in art. 1675/4 Ger.W. Aangezien de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die het mogelijk maken de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van de vermelde toetsingsnormen, dient elke rechter een einde te maken aan de schending.

p 1599 | 38/2020 | | Grondwettelijk Hof