Strafuitvoering – Rechtspositie gedetineerde – Volmachtenbesluiten in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus – Onderbreking van de strafuitvoering – Art. 6, § 2, van het KB nr. 3 van 9 april 2020 - Ongrondwettig

Bij arrest van 19 augustus 2020 (AR nr. P.20.0840.F) heeft het Hof van Cassatie beslist dat art. 6, § 2, van het KB van nr. 3 van 9 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, de artt. 10 en 11 Gw. schendt en derhalve met toepassing van art. 159 Gw. niet mag worden toegepast. De noodwendigheden van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus kunnen volgens het Hof niet verantwoorden waarom veroordeelden aan wie een onderbreking van de strafuitvoering werd toegekend met toepassing van art. 6, § 1, van het KB nr. 3, tijdens welke zij voorwaarden moeten naleven, het recht wordt ontzegd om de periode van die onderbreking toe te rekenen op de uitvoering van hun straf. Art. 6, § 2, van het KB nr. 3 bepaalt immers dat de periode waarin de veroordeelde de gevangenis mag verlaten om de concentratie van de gevangenisbevolking te verminderen en de gezondheidsrisico’s te beperken, niet geldt als strafuitvoering.

p 120 | AR P.20.0840.F | | Hof van Cassatie