Hoger beroep – Miskenning keuze van woonplaats – In kracht van gewijsde treden van het vonnis in eerste aanleg

In het arrest nr. 119/2017 van 12 oktober 2017 oordeelde het Grondwettelijk Hof reeds dat de artt. 39, 40 en 1056 Ger.W. geen schending inhouden van de artt. 10 en 11 Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 14, eerste lid IVBPR en met art. 6 EVRM, in zoverre zij bepalen dat alleen de akte van hoger beroep die bij gerechtsdeurwaardersexploot is ingesteld, als «onontvankelijk» wordt beschouwd in geval van niet inachtneming van de woonplaats die in België is gekozen door een in het buitenland gevestigde geïntimeerde partij, en niet de akte van hoger beroep die bij verzoekschrift is ingesteld. In het arrest nr. 54/2020 van 23 april 2020 oordeelt het Hof, op verzoek van dezelfde verwijzende rechter, dat het in kracht van gewijsde treden van het vonnis in eerste aanleg rechtstreeks verbonden is met de ontvankelijkheid van de akte van hoger beroep. Overeenkomstig het in het geding zijnde art. 28 Ger.W. treedt een vonnis in kracht van gewijsde wanneer het niet meer vatbaar is voor verzet of hoger beroep. Dat is het geval wanneer dat rechtsmiddel niet op ontvankelijke wijze werd ingesteld binnen de daarvoor toepasselijke termijn. Om dezelfde redenen als die welke zijn uiteengezet in het voormelde arrest nr. 119/2017, is er geen sprake van een onevenredige beperking van het recht op toegang tot de rechter.

p 120 | 54/2020 | | Grondwettelijk Hof