Verkeersovertredingen – Verval van recht tot sturen – Herhaling – Wijziging van de norm – Opeenvolging van normen – Toepassing van de meest gunstige norm

In het arrest nr. 63/2020 van 7 mei 2020 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 38, § 6, eerste lid Wegverkeerswet, zoals vervangen bij art. 11, 6°, van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, en in de interpretatie dat er t.a.v. een beklaagde die in de periode waarin die versie van voormeld art. 38, § 6, eerste lid, van toepassing was, één van de in die bepaling bedoelde overtredingen begaat, sprake is van herhaling wanneer die overtreding wordt begaan binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan waarbij de beklaagde werd veroordeeld wegens één van de in dat artikel vermelde overtredingen, een schending inhoudt van de artt. 10, 11, 12, tweede lid, en 14 Gw. Dezelfde bepaling, in de interpretatie dat er t.a.v. van dezelfde beklaagde sprake is van herhaling wanneer de beklaagde voor die overtreding wordt veroordeeld binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan waarbij de beklaagde werd veroordeeld voor één van de in dat artikel vermelde overtredingen, houdt geen schending in van de vermelde grondwetsbepalingen, gelezen in samenhang met art. 7, eerste lid EVRM en met art. 15, eerste lid IVBPR.

p 200 | 63/2020 | | Grondwettelijk Hof