Fiscale transparantie – Grensoverschrijdende fiscale constructies – Meldingsplicht – Advocaat – Beroepsgeheim

Met arrest nr. 167/2020 van 17 december 2020 schorst het Grondwettelijk Hof art. 11/6, § 1, eerste lid, 1°, van het Vlaamse decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen, zoals het werd ingevoegd bij art. 14 van het Vlaamse decreet van 26 juni 2020, uitsluitend in zoverre het een advocaat die optreedt als intermediair verplicht om een andere intermediair die niet zijn cliënt is te informeren. Het Hof schorst eveneens art. 11/6, § 3, van hetzelfde decreet van 21 juni 2013, zoals het werd ingevoegd bij artikel 14 van hetzelfde decreet van 26 juni 2020, uitsluitend in zoverre het bepaalt dat een advocaat zich niet kan beroepen op het beroepsgeheim wat betreft de verplichting tot periodieke melding van marktklare grensoverschrijdende constructies in de zin van art. 11/4 van het genoemde decreet van 21 juni 2013. Het Hof stelt ook een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie over de geldigheid van de richtlijn waarvan het bestreden decreet de omzetting is. De voormelde schorsingen hebben uitwerking tot de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de beroepen tot vernietiging.

Met arrest nr. 168/2020 van dezelfde datum verwerpt het Grondwettelijk Hof de vordering tot schorsing van de wet van 20 december 2019 die dezelfde richtlijn in het Belgische recht omzet (Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies). De vordering was niet ingesteld binnen de termijn van drie maanden na bekendmaking van de wet, zoals bepaald in artt. 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989. Het Hof komt ook tot de vaststelling dat die termijn niet strijdig is met het Unierecht. Het feit dat sommige bepalingen van het Vlaamse decreet van 26 juni 2020 wel werden geschorst en dat de bepalingen van de bestreden wet, waarbij dezelfde richtlijn wordt omgezet, niet worden geschorst, vloeit voort uit procedurele keuzes die met kennis van zaken zijn gemaakt door de verzoekende partijen, die binnen de toegestane termijn een vordering tot schorsing hebben ingesteld die is gericht tegen dat Vlaams decreet, maar niet tegen de bestreden wet.

p 1200 | 167/2020 | | Grondwettelijk Hof