Gezondheidszorg – Coronaviruspandemie – Verpleegkundige handelingen – Uitzondering

In het kader van de COVID-19-pandemie staat de wet van 6 november 2020, onder bepaalde voorwaarden, personen die geen verpleegkundigen zijn toe om handelingen te stellen die in beginsel aan verpleegkundigen worden voorbehouden. In arrest nr. 56/2021 van 1 april 2021 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat het gelijkheidsbeginsel, in zijn betekenis dat ongelijke toestanden niet gelijk kunnen worden behandeld, niet geschonden is omdat de verpleegkundigen en de personen die bij de bestreden wet ertoe worden gemachtigd verpleegkundige handelingen te stellen, niet op dezelfde wijze worden behandeld. Verschillende cumulatieve voorwaarden worden immers gesteld waaronder niet-verpleegkundigen verpleegkundige handelingen kunnen stellen. De voorwaarden verschillen fundamenteel van die waaronder de verpleegkundigen dergelijke handelingen kunnen stellen. Bovendien is het Hof van oordeel dat de bestreden wet het beschermingsniveau van het recht op bescherming van de gezondheid niet vermindert, maar integendeel beschermt. Met arrest nr. 169/2020 van 17 december 2020 had het Hof de vordering tot schorsing reeds verworpen.

p 1640 | 56/2021 | | Grondwettelijk Hof