Hoorrecht kinderen: ook voor halfbroers en halfzussen.

Grondwettelijk Hof 21 april 2022, arrest nr. 58.

Het recht van kinderen om te worden gehoord in een gerechtelijke procedure betreffende het bepalen van een voor een minderjarige geldende verblijfsregeling, komt niet alleen toe aan de betrokken minderjarige, maar ook aan zijn minderjarige halfzussen en halfbroers (art. 1004/1 § 1 GerW.). Als het hoorrecht op die manier wordt uitgelegd, is er geen schending van art. 22bis Gw. in samenhang gelezen met art. 12 Kinderrechtenverdrag.

Wanneer een rechter zich dient uit te spreken over een voor een minderjarige geldende verblijfsregeling, kan zijn oordeel rechtstreeks raken aan de rechten van de halfzussen en halfbroers van die minderjarige (meer bepaald hun recht op persoonlijk contact en recht om niet van elkaar te worden gescheiden; art. 375bis en 387septiesdecies oud BW). Bij de beoordeling van wat de meest passende verblijfsregeling is, dient de rechter dan ook mede rekening te houden met die rechten. Daaruit volgt dat de rechter in dergelijke omstandigheden uitspraak doet in een aangelegenheid die niet alleen de betrokken minderjarige aangaat, maar ook zijn minderjarige halfzussen en halfbroers.

Zie ook I. Boone, “De verblijfsregeling van broers en zussen na scheiding van de ouders”, T.Fam. 2021, (296) 303.

p 1448 | 58 | | Grondwettelijk Hof