Afstammingsrecht – Draagmoederschap – Betwisting vermoeden van vaderschap – Ontvankelijkheid van de vordering

In arrest nr. 56/2023 van 30 maart 2023 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat artikel 318, § 4, van het Burgerlijk Wetboek een schending inhoudt van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het EVRM, in die zin geïnterpreteerd dat het leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap in het geval van een draagmoederschap door een gehuwde vrouw, wanneer die laatste, namelijk de draagmoeder, en haar echtgenoot geen wensouderschap ten aanzien van het nog ongeboren kind hebben, hetgeen het rechtscollege in concreto dient na te gaan. De bepaling is wel grondwettig indien zij zo wordt geïnterpreteerd dat, in hetzelfde geval, de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap wel ontvankelijk is.

p 1360 | 56/2023 | | Grondwettelijk Hof