Gerechtelijk recht – Hof van beroep – Samenstelling – Hoger beroep tegen vonnis correctionele rechtbank in aangelegenheid die tot bevoegdheid arbeidsgerechten behoort

In arrest nr. 39/2024 van 27 maart 2024 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de prejudiciële vraag over de samenstelling van het Hof van beroep op een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepalingen berust. Artikel 101, § 1, tweede lid, en § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek moet als een lex specialis worden beschouwd ten aanzien van de in artikel 109bis, §§ 1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek vervatte regel dat het hoger beroep dat enkel op de burgerlijke vorderingen betrekking heeft, in beginsel aan een kamer met één raadsheer in het hof van beroep wordt toegewezen. Bijgevolg dient de in artikel 101, § 1, tweede lid, en § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer kennis te nemen van het hoger beroep tegen een vonnis gewezen in aangelegenheden bedoeld in artikel 76, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ook al heeft dat hoger beroep enkel betrekking op de burgerlijke vorderingen.

p 1520 | 39/2024 | | Grondwettelijk Hof